Omdat Monachil een klein bergdorp is zonder al teveel restaurantjes, hebben we de eerste dagen daar lekker geborreld en gebarbecued op het terras. Niks mis mee.
In Cómpeta kwam de eerste onbekende tapa op tafel.
Berenjena frita con miel de cana: gebakken aubergine met rietsuikerstroop.
In Córdoba werd dit gerechtje wegens succes herhaald, en proefden we bovendien Salmorejo, een koude crème van tomaten, brood en knoflook. Heerlijk fris!
In Sevilla aten we de laatste avond bij La Chalá. Net als de meeste restaurantjes ging het pas om 21.00 uur open. Kan ik slecht aan wennen, mijn trek is dan al overgewaaid. Maar de paar tapas die we proefden, waren erg de moeite waard.
Abóndigas de choco de trasmallo en su tinta (inktvisballetjes in inkt)
En de meest vreemde combinatie: gebakken gerookte kaas met pinda’s en een soort pesto met komijn in amarenekersenjam. Wonderlijk, maar lekker.
Ik heb echt héérlijk gegeten, maar ook in Nederland trek ik twee weken achter elkaar uit eten slecht. Veel te zout, te vet en te weinig groenten. En de Spaanse keuken heeft vooral veel worstjes, kaas, gefrituurde vanalles en eventuele groenten liggen in een plas olijfolie. Straks ga ik een grote pan groentesoep maken.