De monteur heeft net een nieuw bellensysteem geïnstalleerd en nu moeten we gaan testen of het werkt. Ik moet beneden bij de voordeur door de intercom gaan praten en de monteur programmeert het toestel boven in mijn woning. Als ik naar buiten stap, zie ik een stuk of vijf schoenen voor me op de stoep liggen. Vreemd. Terwijl ik bij mijn eigen woning aanbel, suist er nog een schoen langs mijn oren. En een spijkerbroek. En een shirt… een klein meisje gooit allerhande kleding over de balkonrand.
Ik denk aan kattenkwaad en laat het er even bij. Moeten haar ouders maar beter opletten. Maar wanneer er na 5 minuten een volledige garderobe naar beneden is gekomen, bel ik toch maar even aan. Er verschijnt een jonge vrouw op het balkon.
“Ja, hallo?”
“Hoi.” Ik werp een veelbetekenende blik op de stapel kleding.
Geen reactie.
“Deze kleren zijn allemaal naar beneden gegooid,” probeer ik.
“Ja?”
“Dat lijkt me niet goed…”
“Ik ruim het zo op, ja,” zegt de vrouw.
“Oké.”
Het duurt nog enkele ogenblikken voordat ik me realiseer dat de vrouw totaal niet geshockeerd reageert en dus van het smijtwerk moet hebben geweten. Sterker nog, ik besef zij de opdrachtgever was. Vreemd. Misschien ruzie met haar man?
Even later is de stapel kleren naar de overkant van de straat verplaatst en staat de hele familie de boel in vuilniszakken te proppen.
Vreemd.